Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken. Dit doen wij om de website goed te laten functioneren, gebruik van de website te laten analyseren en om de gebruikerservaring te optimaliseren. U kunt deze cookies uitzetten via uw browser. Door op akkoord te klikken of door verder gebruik te maken van de website gaat u akkoord met de plaatsing van de cookies. Akkoord Meer informatie

Fietsers en voetgangers, een geluk bij een ongeluk? Deel 3.

Week 2-2020

In deel 2 hebben wij betoogd dat aan de omgekeerde bewijslast hoge eisen worden gesteld door de wetgever en rechters. Eenvoudig gesteld moeten bestuurders van motorrijtuigen bewijzen dat aan hen geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake hun rijgedrag, waarbij men ook rekening dient te houden met mogelijke fouten van fietsers en voetgangers. Men dient dus èn zelf geen verkeersfout te hebben gemaakt èn in een verre mate te hebben geanticipeerd op mogelijke fouten van fietsers en voetgangers en daar het eigen rijgedrag op te hebben afgestemd.

In een situatie waarin een automobilist gewaar wordt dat hij een fietser of voetganger nadert, dient hij z’n rijgedrag (lees: snelheid) af te stemmen op de mogelijkheid dat de fietser of voetganger hem geen vrije doorgang zal verlenen, bijvoorbeeld doordat de fietser of voetganger onvoorzichtig oversteekt, en hij dus binnen de afstand tot de fietser of voetganger tot stilstand moet kunnen komen.

Alleen als de fout van de fietser of voetganger zo onwaarschijnlijk was dat de automobilist daar in redelijkheid geen rekening mee behoefde te houden, kan de automobilist aan aansprakelijkheid ontkomen. Door rechters wordt niet snel aangenomen dat er sprake is van een onwaarschijnlijke fout van een fietser of voetganger.

Afhankelijk van de omstandigheden moet een automobilist dus rekening houden met de mogelijkheid dat een fietser of voetganger bijvoorbeeld ‘door rood rijdt’ of geen voorrang verleent. Als uit het verkeergedrag van de automobilist blijkt dat hij met die mogelijkheden geen rekening heeft gehouden, dan is hij aansprakelijk voor de (letsel)schade van de fietser of voetganger. Of er dan sprake is van volledige aansprakelijkheid, komt aan bod in deel 4.

Kinderen tot 14 jaar ‘genieten’ onder de werking van artikel 185 Wegenverkeerswet een extra bescherming. Ruwweg kan gesteld worden dat in alle gevallen hun (letsel)schade vergoed dient te worden, als zij het slachtoffer zijn geworden van een ongeval waarbij een gemotoriseerd voertuig is betrokken. Alleen als er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van het kind kan de bestuurder aan aansprakelijkheid ontkomen. In de praktijk valt opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van het kind (natuurlijk) niet te bewijzen door de bestuurder. In de rechtspraak wordt in ieder geval niet snel opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aangenomen.

Of een automobilist in alle gevallen volledig aansprakelijk is voor de (letsel)schade van een slachtoffer ouder dan 14 jaar, kunt u volgende week lezen in deel 4.

Lees de uitspraak in pdf-formaat
Weten wat BSA voor u kan betekenen? Neem vrijblijvend contact op >

Hebt u vragen? Neem gerust contact op.