Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken. Dit doen wij om de website goed te laten functioneren, gebruik van de website te laten analyseren en om de gebruikerservaring te optimaliseren. U kunt deze cookies uitzetten via uw browser. Door op akkoord te klikken of door verder gebruik te maken van de website gaat u akkoord met de plaatsing van de cookies. Akkoord Meer informatie

Is een werkgever aansprakelijk voor de gezondheidsschade door sigarettenrook tijdens het werk?

Week 21-2022

sigaretten peuken

De man was geboren in 1962 en stelde zijn werkgever in 2017 aansprakelijk voor gezondheidsschade die hij zou hebben geleden doordat er in het hele gebouw erg veel werd gerookt door personeel en bewoners. Hij deed dit nadat hij per 14 november 2016 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was geworden, onder meer door COPD.

 

sigaretten peuken

De man was geboren in 1962 en stelde zijn werkgever in 2017 aansprakelijk voor gezondheidsschade die hij zou hebben geleden doordat er in het hele gebouw erg veel werd gerookt door personeel en bewoners. Hij deed dit nadat hij per 14 november 2016 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was geworden, onder meer door COPD.

Over die rook had hij al sinds 2012 vaak bij zijn werkgever geklaagd. De werkgever liet daarna een rookruimte aanleggen waarin gerookt mocht worden. Maar dat verminderde de last niet. De rookruimte was niet groot genoeg voor het aantal gebruikers. Het rookhol stond niet alleen constant vol, maar door het voortdurend open en dicht gaan van de deur werd de luchtrook ook het gebouw ingedreven. Verder kwam de rook alsnog via het systeemplafond binnen en raakte de afzuiginstallatie voortdurend verstopt of functioneerde deze niet. Ook werd er ’s avonds en ’s nachts overal in het gebouw gerookt ook al mocht dat niet. Er lagen ’s morgens namelijk constant peuken in de hal en de gang.

De verzekeraar van de werkgever stelde een onderzoek in. Op grond daarvan werd de aansprakelijkheid afgewezen. Niet alleen werd de overlast van de rook gebagatelliseerd, ook stelde men dat de man in zijn jongere jaren zelf ook gerookt zou hebben. Dat bleek naderhand hooguit een jaar te zijn geweest, toen hij rond 19 jaar oud was. Daarna nooit meer. Toen hij bij zijn werkgever ging werken, had hij geen enkele longklachten.

Op grond van de door de man overlegde bewijsstukken nam de rechter aan dat er ten minste enkele jaren structureel sprake was geweest van sigarettenrook in het gebouw waar de man voornamelijk werkte. Deze sigarettenrook beperkte zich niet tot de rookruimte maar hing ook in de centrale hal en – met enige regelmaat – in en rond de kamers van de cliënten en de sanitaire ruimte. Naar het oordeel van de rechter had de man dan ook voldoende onderbouwd dat hij meerdere jaren was blootgesteld aan sigarettenrook in dat gebouw.

Er kon dan ook worden vastgesteld dat er sprake was van meeroken: het inademen van tabaksrook uit de omgeving en blootstelling aan zogenaamde derdehands rook. Ook was de man in het verleden blootgesteld geweest aan lasdampen, stof en bijtende schoonmaakmiddelen. Verder deed hij vanaf zijn veertiende aan duivensport wat ook geleid kan hebben tot de longklachten die de man nu heeft.

De rechter kon daarom niet vaststellen dat er een duidelijke relatie was tussen de omstandigheden waaronder de man bij deze werkgever had gewerkt en het ontstaan van de COPD. Gelukkig had de man bewijs aangeboden door middel van een deskundigenonderzoek door onder meer een longarts.

Als uit het deskundigenrapport zou blijken dat er sprake was van een causaal verband tussen de blootstelling aan sigarettenrook bij de werkgever en de COPD van de man, zou de werkgever aansprakelijk zijn. Tenzij de werkgever kon aantonen dat zij aan haar zorgplicht had voldaan. Zij zou dan moeten bewijzen dat zij alle adequate maatregelen had genomen en alle aanwijzingen had gegeven die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat de man in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.

Op grond van artikel 10 lid 1 sub c van de Tabaks- en rookwarenwet heeft een werknemer sinds 1 januari 2004 recht op een rookvrije werkplek. De werkgever stelde dat zij direct gevolg had gegeven aan deze wettelijke verplichting door rookruimtes te creëren en een rookverbod in te stellen buiten de rookruimtes.

Op grond van de bewijsstukken die de man had overgelegd, meende de rechter dat al voldoende vaststond dat de werkgever er niet in was geslaagd om te zorgen voor een rookvrije werkplek op de locatie waar de man werkte. Meerdere jaren was er structureel een sigarettenrook in het gebouw aanwezig, ook buiten de rookruimte. Zelfs als het instellen en handhaven van een algeheel rookverbod in het gebouw niet mogelijk was en handhaving van het rookverbod vanwege de aard van de problematiek van de cliënten heel moeilijk was, oordeelde de kantonrechter dat de werkgever niet had voldaan aan haar zorgplicht. Zo kon de rookruimte niet worden afgesloten zodat de rook zich ook buiten de ruimten kon verspreiden. Verder was de ruimte niet groot genoeg, functioneerde het afzuigsysteem niet voldoende en reageerde de werkgever niet adequaat op klachten van meerdere werknemers.

De medische expertise door een longarts vond plaats. De longarts concludeerde dat er een causaal verband bestond tussen de klachten van de man en de blootstelling aan sigarettenrook bij de werkgever. In zijn rapport gaf hij aan dat er in het algemeen met passief roken een 20% verhoogde kans is op het krijgen van COPD ten opzichte van iemand die met geen enkele sigarettenrook in aanraking komt. Dat de werkgever hieruit de conclusie trok dat de man dus 80% kans had om de COPD door andere oorzaken te hebben opgelopen, was onjuist. Uit de formulering van de deskundige volgde dat er een bepaalde kans is dat een willekeurig persoon COPD krijgt en dat deze kans door passief roken met 20% toeneemt ten opzichte van iemand die helemaal niet in aanraking komt met sigarettenrook. Maar dit betekende niet dat de kans dat de COPD door andere factoren was ontstaan nu 80% was. De deskundige merkte hierbij op dat er weliswaar een aanzienlijke onzekerheidsfactor was over de precisie van die 20% maar dat er onder longartsen consensus bestond over een duidelijk verhoogde kans op COPD bij passief roken.

Het zelf roken was volgens de deskundige onvoldoende om het ontstaan van COPD op 46-jarige leeftijd bij de man te verklaren. Volgens de deskundige was bij de man sprake van een zogenaamde knik in de longfunctie vanaf ongeveer 2008 en had er – als de blootstelling op jonge leeftijd bij hem wel relevant was geweest – ook toen een achteruitgang in de longfunctie moeten zijn. Volgens de deskundige had de blootstelling aan tweedehands rook toen hij op jonge leeftijd diskjockey was waarschijnlijk geen rol van betekenis gespeeld in het ontstaan van emfyseem. Dit was te kort geweest en had op te jonge leeftijd plaatsgevonden.

Aan de uiterst incidentele blootstelling aan lasdampen buiten kende de deskundige geen enkele bijdrage toe. Verder vond de deskundige geen aanwijzing dat substantiële blootstelling aan bijtende schoonmaakmiddelen had bijgedragen aan de COPD. Ook het houden van duiven was niet relevant. De deskundige stelde vast dat het longbeeld van de man essentieel verschilde van een duivenmelkerslong en dat een duivenmelkerslong ook andere klachten geeft.

Met het deskundigenrapport had de man volgens de rechter voldoende aangetoond dat hij gezondheidsschade had opgelopen door de blootstelling aan de sigarettenrook tijdens zijn werk en dat hij dus schade had opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW. Gezien de grote mate van zekerheid dat de schade was veroorzaakt door de normschending door de werkgever was er geen aanleiding om verder in te gaan op dat wat de werkgever aanvoerde over proportionele aansprakelijkheid.

De werkgever werd dan ook aansprakelijk gehouden voor de volledige schade van de man die voortvloeide uit het meeroken.