Overeenkomst van opdracht of vriendendienst?
Week 16-2021

In de praktijk is de scheidslijn tussen een overeenkomst van opdracht en een vriendendienst dun. Dat stelde het Hof in de hierna volgende zaak. Een vriendendienst is een eenvoudige toezegging tot hulp en bijstand in de particuliere sfeer en daarmee geen overeenkomst.
Op grond van artikel 7:400 BW is de overeenkomst van opdracht – de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich naar de andere partij, de opdrachtgever, verbindt werkzaamheden te verrichten – anders dan op grond van de arbeidsovereenkomst.
Kenmerkend voor een overeenkomst van opdracht is dat de ene partij bepaalde verrichtingen aan de andere partij kan opdragen die de andere partij dan moet uitvoeren. Hierbij moet hij zich houden aan de door de opdrachtgever gegeven aanwijzingen.
Dienstverlening
De overeenkomst van opdracht is dus een overeenkomst tot dienstverlening. Daarin ligt het raakvlak met de vriendendienst.
Of een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen door volgens het recht afdwingbare afspraken dan wel dat er sprake is geweest van een vriendendienst, is afhankelijk van de bedoeling van de betrokken partijen, de verklaringen die deze partijen naar elkaar toe hebben uitgesproken en de conclusies die deze partijen daaruit hebben afgeleid en mochten afleiden. De stelplicht en bewijslast van een overeenkomst van opdracht rusten op degene die zich op deze overeenkomst beroept en daaraan rechtsgevolgen verbindt.
Waar ging het om? Een man vorderde een bedrag van € 23.670,- bij wat ooit een vriend in Turkije was. Hij stelde dat hij dit bedrag in delen aan die vriend had betaald. Deze zou de aan hem betaalde bedragen gebruiken voor hemzelf en zijn gezin om in Nederland te gaan wonen. Maar volgens de man had de vriend die bedragen niet voor hem en zijn gezin gebruikt en wilde hij de besteding van de bedragen ook niet verantwoorden.
Tekortgeschoten
De man stelde dat de overeenkomst tussen hem en de vriend moest worden gezien als een overeenkomst van opdracht. De vriend was tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst waardoor ontbinding van de overeenkomst was gerechtvaardigd. Als er geen sprake was van een overeenkomst van opdracht, was er volgens de man sprake van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
Beide partijen waren het erover eens waren dat er tussen hen een vriendschap bestond en dat de man daarom had toegezegd de vriend te willen helpen bij de vestiging van zijn gezin in Nederland. Maar dit wees volgens de rechter nog niet op een overeenkomst tot opdracht. Ook had de man in het geheel niet aangevoerd wat hij met de vriend had afgesproken over de aard, de omvang en de frequentie van de werkzaamheden. Verder volgde nergens uit dat de vriend de opdrachten moest uitvoeren. In die zin was er geen sprake van de vrijblijvendheid die kenmerkend is voor een vriendendienst en die meebrengt dat de gevraagde dienst ook geweigerd kan worden. De rechter oordeelde dan ook dat er geen sprake was van een vriendendienst.
Maar ook al was er sprake van een vriendendienst, dan betekende dat volgens de rechter nog niet dat de vriend kon doen wat hij wilde met het ontvangen geld. De vriend moest dat geld besteden zoals dat bedoeld was, te weten aan (het gezin van) de vriend. Als hij dat niet had gedaan, zou hij het niet volgens de bedoeling bestede bedrag in beginsel terug moeten betalen.
Vriendschap
De vraag was dus of de vriend het geld had besteed volgens die afspraak. Toen bleek dat de rechter waarde hechtte aan het verloop van de vriendschap en niet aan het einde ervan. Er was sprake van een vriendendienst over een periode van enkele jaren waarin niet werd aangedrongen op een verantwoording. Het einde van de vriendendienst werd gemarkeerd door een terugbetaling. En omdat het daarna nog meer dan een jaar geduurd had voor de man aandrong op een verantwoording, vond de rechter dat er geen zware eisen konden worden gesteld aan de onderbouwing van het verweer van de vriend. Te meer ook omdat de man de weerspreking van dat verweer goed moest kunnen onderbouwen.
De rechter liep vervolgens posten na waar volgens de vriend het geld aan besteed was en concludeerde dat die posten in principe correct waren besteed. Omdat dit door de man onvoldoende weersproken kon worden, had hij niets meer te vorderen op zijn vriend. Zijn vordering werd daarom afgewezen.