Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken. Dit doen wij om de website goed te laten functioneren, gebruik van de website te laten analyseren en om de gebruikerservaring te optimaliseren. U kunt deze cookies uitzetten via uw browser. Door op akkoord te klikken of door verder gebruik te maken van de website gaat u akkoord met de plaatsing van de cookies. Akkoord Meer informatie

Uitleg artikel 185 Wegenverkeerswet

Week 45-2019

Als schadebehandelaar krijg je met grote regelmaat te maken met discussies over artikel 185 Wegenverkeerswet (hierna: “WVW”). Daarom wordt hieronder nog eens uitgelegd hoe het zit. Artikel 185 WVW regelt de bescherming van ‘zwakke’ verkeersdeelnemers. 


De aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW is een soort risicoaansprakelijkheid, omdat schuld of verwijtbaarheid niet hoeft te worden aangetoond om een verplichting tot schadevergoeding vast te stellen.

  • Er moet sprake zijn van een verkeersongeval tussen een motorrijtuig en een niet-motorrijtuig. Een botsing of aanraking met het motorvoertuig is niet vereist, voldoende is dat het motorvoertuig bij het verkeersongeval betrokken is.
  • Het motorrijtuig moet op een voor al het verkeer openstaande weg hebben gereden.
  • Het mag niet gaan om met een motorrijtuig vervoerde zaken of personen.
  • Het mag niet gaan om schade aan andere motorrijtuigen die aan het verkeer deelnemen of om loslopende dieren.

Een voor het verkeer openstaande weg is een weg (weg of pad) die als zodanig wordt gebruikt. Dat wil zeggen als er verkeer kan en mag komen. Een parkeerplaats die voor iedereen toegankelijk is, ook als die is afgesloten met een slagboom, valt hieronder. Een privé parkeerterrein, afgesloten met slagboom, is geen voor het verkeer openstaande weg. Onder ‘rijden’ wordt verstaan aan het verkeer deelnemen.

Als aan bovenstaande vereisten is voldaan, dan is de eigenaar of de houder van het motorrijtuig aansprakelijk voor de schade, tenzij hij overmacht aan kan tonen. Daarnaast kan er nog sprake zijn van eigen schuld bij de benadeelde. Het begrip “overmacht” in deze bepaling heeft de Hoge Raad op de volgende wijze uitgelegd.

Er is sprake van overmacht indien:

  • de bestuurder foutloos heeft gereden of de fout niet relevant is voor het ongeval;
  • de fouten van de andere weggebruiker zo onwaarschijnlijk waren dat de bestuurder hiermee geen rekening hoefde te houden. Dit betekent dat in de praktijk overmacht niet snel wordt aangenomen.

Als het beroep op overmacht wordt afgewezen, staat de aansprakelijkheid van de eigenaar of van de houder van het motorrijtuig vast. Wel kan deze zich nog beroepen op eigen schuld van de fietser of de voetganger. Van eigen schuld is sprake, wanneer het ongeval mede aan het eigen gedrag van de voetganger of fietser te wijten is. Beroep op eigen schuld is alleen mogelijk bij verkeersdeelnemers van 14 jaar en ouder. Ook als er sprake is van eigen schuld van de zwakke verkeersdeelnemer, krijgt deze tenminste 50% van zijn of haar eigen schade vergoed. Deze regel is gebaseerd op de billijkheid en wordt in het algemeen aangeduid als de 50%-regel.

Als enige uitzondering geldt wanneer het gedrag van de voetganger of fietser als opzet of als aan opzet grenzende roekeloosheid moet worden beschouwd, ook wel ‘bewuste roekeloosheid’ genoemd. Dit is in de praktijk zeer moeilijk te bewijzen.

Bij het beroep op eigen schuld moeten de volgende afwegingen worden gemaakt.

  • In welke mate heeft ieder van de betrokken partijen bijgedragen aan het ontstaan van de schade?
  • Brengt de ernst van de over en weer gemaakte fouten en/of brengen andere bijzondere omstandigheden mee dat billijkheidshalve de causale verdeling moet worden bijgesteld (billijkheidscorrectie)?

Er zijn geen objectieve maatstaven voor de bepaling van de causale verdeling. Hierbij spelen onder meer de ernst van de door de betrokken verkeersdeelnemers gemaakte fouten en ook de ernst van het letsel bij de fietser of de voetganger een rol, in die zin dat naarmate het letsel ernstiger is het deel van de schade dat vergoed moet worden groter wordt. Door de billijkheidscorrectie kan het gebeuren dat de vergoeding van de schade, waarop de fietser of de voetganger reeds op grond van de genoemde 50%-regel recht heeft, zelfs wordt verhoogd tot 100% van de schade.

Als de voetganger of fietser ten tijde van het ongeval niet ouder is dan 13 jaar, is de automobilist altijd aansprakelijk ook al heeft deze geen enkele schuld en is het ongeval volledig te wijten aan de voetganger of fietser. Voor deze regel geldt ook de uitzondering, dat deze buiten toepassing blijft, als het verkeersgedrag van de jeugdige verkeersdeelnemer als opzet of als aan opzet grenzende roekeloosheid moet worden gekwalificeerd. Dit wordt in de rechtspraak niet snel aangenomen.

De bewijslast rust bij de eigenaar van het motorrijtuig. Deze moet aantonen dat er sprake is van overmacht of eigen schuld. Wanneer een ‘sterke’ verkeersdeelnemer schade lijdt door toedoen van een zwakke verkeersdeelnemer, bijvoorbeeld doordat een motorvoertuig schade oploopt door een botsing met een fiets, wordt het overmachtscriterium van art. 185 WVW toegepast. Men spreekt dan van de reflexwerking van artikel 185 WVW. Uitsluitend als de eigenaar of de houder van het motorrijtuig aannemelijk maakt, dat het ongeval aan zijn zijde aan overmacht te wijten is, krijgt hij de schade aan het motorrijtuig volledig vergoed.

Bij de reflexwerking zijn noch de 50%-regel noch de 100%-regel van toepassing. Regresnemers, zoals onder andere ziektekostenverzekeraars en werkgevers, kunnen geen beroep doen op de 50%-regel en de 100%-regel.

Lees de uitspraak in pdf-formaat
Weten wat BSA voor u kan betekenen? Neem vrijblijvend contact op >

Hebt u vragen? Neem gerust contact op.