Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken. Dit doen wij om de website goed te laten functioneren, gebruik van de website te laten analyseren en om de gebruikerservaring te optimaliseren. U kunt deze cookies uitzetten via uw browser. Door op akkoord te klikken of door verder gebruik te maken van de website gaat u akkoord met de plaatsing van de cookies. Akkoord Meer informatie

Uitrit of geen uitrit

Week 32-2021

Een kruising is niet gelijkwaardig als de ene weg juridisch moet worden aangemerkt als een uitrit. Dat is vaak helemaal niet zo duidelijk voor een verkeersdeelnemer. Bij een aanrijding tussen een Birò (een elektrische stadsauto) en een fiets was artikel 185 WVW van toepassing.

Een fietser en een Birò hadden in Amsterdam een aanrijding op het fietspad van het Turfdraagsterpad dat eigendom is van de Universiteit van Amsterdam. Aangekomen bij de Oude Turfmarkt – een voetgangerszone waar fietsen is toegestaan – sloeg de fietser rechtsaf om haar weg in de richting van de Langebrugsteeg te vervolgen. Daar kwam een Birò aan die de fietser aan de achterkant van haar fiets raakte en vervolgens over haar heen reed. De fietser liep daarbij letsel op.

De beoordeling

De Birò is een gemotoriseerd voertuig. En omdat de ander een fietser en niet gemotoriseerd was, was artikel 185 lid 1 WVW van toepassing. Dit houdt in dat als er geen sprake is van overmacht de verzekeraar van de Birò ten minste 50% van de schade van de fietser moet vergoeden. Dat percentage stijgt wanneer blijkt dat de schade voor meer dan 50% het gevolg is van omstandigheden die aan de Birò bestuurder zijn toe te rekenen.

De Oude Turfmarkt is een voetgangerszone waar fietsverkeer is toegestaan. De Birò mocht daar niet rijden. Maar de rechter stelde vast dat de bestuurder een been miste en dat hij een rijbewijs had met diverse beperkingen. De Birò was daarom zo aangepast dat de rechter deze Birò aanmerkte als een gehandicaptenvoertuig. Deze bestuurder was dus wel toegestaan op de Oude Turfmarkt te rijden.

De rechter stelde verder vast dat de aanrijding plaatsvond doordat de partijen elkaar geen voorrang verleenden en niet doordat – zoals de fietser stelde – zij al enkele meters op de Oude Turfmarkt zou hebben gereden toen zij van achteren werd aangereden.

De vraag die toen relevant werd, was of er sprake was van een gelijkwaardige kruising of van een uitrit.

Een weg wordt als uitrit beschouwd als deze weg een beperkte bestemming heeft en deze kenbaar is voor alle verkeersdeelnemers ter plaatse (bestemmingscriterium) of als deze weg ter hoogte van de aansluiting op de andere weg de fysieke kenmerken van een uitrit vertoont (constructiecriterium). Uit de foto’s concludeerde de rechter dat de aansluiting van het Turfdraagsterpad op de Oude Turfmarkt de fysieke kenmerken vertoonde van een uitrit. Het einde van het Turfdraagsterpad was immers gemarkeerd door een dwarse stenen streep in de bestrating.

   

Na deze streep was de bestrating ook anders dan de bestrating van het Turfdraagsterpad. Verder eindigde het Turfdraagsterpad  in een poort met openslaande deuren, wat de suggestie wekte dat het gebied achter de poort afsluitbaar was en dat de opening vanuit de poort naar de Oude Turfmarkt dus een uitrit was. Ook moest een verkeersdeelnemer die vanuit het Turfdraagsterpad de Oude Turfmarkt wilde betreden enkele meters vóór het einde van het Turfdraagsterpad een hefboomconstructie passeren. Dat de hefboom doorgaans geopend was, nam niet weg dat de constructie er duidelijk waarneembaar stond en aanleiding gaf om aan te nemen dat er sprake was van een uitrit. Op grond van deze fysieke kenmerken – zeker in hun onderlinge samenhang – was het laatste deel van het Turfdraagsterpad aan te merken als een uitrit.

Omdat de weg waaruit de fietser kwam dus een uitrit was, had zij dus voorrang moeten verlenen aan de bestuurder van de Birò. De fietser was daardoor primair aansprakelijk.

Waar de Birò reed, mocht hij maar 6 km per uur rijden, wat ongeveer stapvoets is. Uit het feit dat de Birò de fietser niet alleen raakte maar zelfs over de fietser heen reed, leidde de rechter vervolgens af dat de bestuurder van de Biro te hard had gereden en daarom dus mede schuld had aan het ongeval.

De rechter waardeerde de schuld op basis van een causale verdeling op 70% van de fietser en 30% van de Birò bestuurder. Dat betekende dat de verzekeraar van de Birò de fietser het minimum van 50% van de schade moest vergoeden.

Voor een billijkheidscorrectie op deze schuldverdeling zag de rechter geen aanleiding omdat door toepassing van de 50%-regel het algemene bedrijfsgevaar van een motorvoertuig al was verdisconteerd. De schadevergoedingsverplichting was hierdoor al met 20% verhoogd ten opzichte van de op de wederzijdse causaliteit gebaseerde uitkomst. En hoewel sprake was van ernstig armletsel was dit letsel niet zodanig dat dit een hoger schuldpercentage dan 50% rechtvaardigde.