Verzekeraar AIG moet HEMA-filialen betalen voor coronaschade
Week 23-2021

Een aantal ondernemers die op franchisebasis een HEMA-warenhuis exploiteerden, hadden ieder een (doorlopende) brandverzekering afgesloten die ook dekking bood voor bedrijfsschade als gevolg van in de verzekeringsovereenkomst genoemde gebeurtenissen.
In de polis was clausule AV212 ‘Bedrijfsschade zonder materiële schade’ opgenomen. Deze clausule luidde:
“Meeverzekerd is de bedrijfsschade zonder een materiële schade aan de gevaarsobjecten tot het op het polisblad genoemde bedrag per gebeurtenis per risico-adres. Een en ander als gevolg van de reeds onder de dekking genoemde gevaren alsmede:
– Gewapende overvallen
– Openbare geweldpleging
– Besmettelijke ziekten
– Bom(melding) en alle andere vormen van bedreiging(en).
– Beperkingen vanwege de openbare veiligheid
– Suïcide acties, waarbij op last van een overheidsinstantie en of de verplichte regeling het filiaal dient te worden gesloten.”
Het maximumbedrag voor de op basis van clausule AV212 uit te keren bedrijfsschade bedroeg € 25.000,- per gebeurtenis per risicoadres.
Dekking
Op 15 december 2020 moesten ondernemers hun HEMA-warenhuizen op last van de overheid sluiten. Het waren immers niet-essentiële winkels. Een maatregel in het kader van de bestrijding van de coronapandemie. Deze maatregel werd vanaf maart 2021 geleidelijk versoepeld. Van click & collect, naar winkelen op afspraak en een beperking van klanten gerelateerd aan winkeloppervlakte. De ondernemers claimden op basis van clausule AV212 een vergoeding voor bedrijfsschade.
Verzekeraar AIG Europe wees de claim af omdat deze van oordeel was dat er geen dekking is. Het verzekerde gevaar moest zich volgens de verzekeraar richten tegen de verzekerde zaak (de winkel). Of in simpel Nederlands: de besmettelijke ziekte moest zich hebben voorgedaan op de verzekerde locatie (de winkel) en als gevolg daarvan moest de winkel gesloten worden.
Beoordeling
De rechter bepaalde in een kort geding het volgende:
“In geschil is of clausule AV212 dekking biedt voor bedrijfsschade door de gedwongen winkelsluitingen. Uitgangspunt is dat de uitleg van polisvoorwaarden geschiedt op basis van de Haviltex-maatstaf. Daarmee komt het in beginsel aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De Haviltex-maatstaf biedt echter weinig aanknopingspunten wanneer polisvoorwaarden eenzijdig zijn opgesteld en daarover niet is onderhandeld. Voor de uitleg van dergelijke polisvoorwaarden geldt daarom een aangepaste maatstaf en komt het bij de uitleg met name aan op objectieve factoren zoals de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Maar in deze zaak is er aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.
Als eerste is van belang dat clausule AV212 een aanvullende bepaling is die pas later aan de verzekeringsovereenkomsten is toegevoegd. Dat brengt met zich dat uitleg in het licht van de (overige) polisvoorwaarden die op een ander moment tot stand gekomen zijn niet voor de hand ligt. Daar komt bij dat er een duidelijke reden is waarom AON destijds een uitbreiding van de dekking in de vorm van clausule AV212 heeft voorgesteld: het schietincident in winkelcentrum ‘De Ridderhof’ in Alphen aan den Rijn. Vanwege dit incident werden ook andere winkelcentra ontruimd. Dat leidde toen bij verzekerden tot bedrijfsschade zonder materiële schade die niet gedekt was. Deze clausule werd dus toegevoegd om in zo’n geval toch recht op vergoeding te hebben, ook al was het voorval niet in de verzekerde winkel voorgevallen. De voorzieningenrechter acht dit een plausibele verklaring die Verzekeraars niet hebben betwist. Op grond hiervan kent de rechter doorslaggevende betekenis toe aan de bewoordingen van clausule AV212. Daarin staat dat bedrijfsschade zonder een materiële schade aan de gevaarsobjecten meeverzekerd is, een en ander als gevolg van besmettelijke ziekten waarbij op last van een overheidsinstantie en/of de verplichte regeling het filiaal dient te worden gesloten. Nu daaruit niet blijkt van een koppeling tussen het ontstaan van de schade en de locatie, wordt het standpunt van ondernemers dat voor dekking onder clausule AV212 de besmettelijke ziekte zich niet op de verzekerde locatie hoeft te hebben voorgedaan, gevolgd.
Dat het volgens Verzekeraars nooit de bedoeling is geweest om een pandemierisico te verzekeren en dat zij de clausule ook niet zo hebben begrepen maakt het vorenstaande niet anders. Verzekeraars hadden over de clausule ook in onderhandeling kunnen treden, maar dat hebben zij niet gedaan. Dat is mogelijk het gevolg van het feit dat, zoals de ondernemers stellen en Verzekeraars niet hebben weersproken, de assurantiemarkt ten tijde van het invoeren van clausule AV212 ‘zacht’ was. Volgens eiseressen zijn verzekeringsmaatschappijen in een dergelijke markt, anders dan in een ‘harde’ markt, sneller bereid om dekking onder polissen uit te breiden en zo hun concurrentiepositie of marktpositie te versterken. De voorzieningenrechter begrijpt daaruit dat Verzekeraars het pandemierisico wellicht niet hebben willen verzekeren, maar onder invloed van marktwerking dit risico desondanks hebben aanvaard of het risico onvoldoende hebben onderkend of wellicht de clausule niet goed hebben gelezen. Dat komt allemaal voor hun rekening en risico.”
Typisch
De verzekeraars moesten dus dekking bieden. Die dekking was overigens maar beperkt tot € 25.000,-. Dat is natuurlijk heel weinig als je verplicht bent zo’n grote winkel als de HEMA meestal te sluiten. Is dat niet typisch voor veel van deze bedrijfspolissen waarbij je denkt verzekerd te zijn maar waarbij de dekking anders blijkt (lees: minder of niet aanwezig) dan je bij het aangaan van de polis dacht. Ook een mooie overweging van de rechter over de bereidheid dekking te bieden op basis van zogenoemde “zachte” clausules. Zachtheid die de verzekeraar dan weer kan gebruiken om onder de dekking uit te komen.