Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken. Dit doen wij om de website goed te laten functioneren, gebruik van de website te laten analyseren en om de gebruikerservaring te optimaliseren. U kunt deze cookies uitzetten via uw browser. Door op akkoord te klikken of door verder gebruik te maken van de website gaat u akkoord met de plaatsing van de cookies. Akkoord Meer informatie

Werkgever sluit beëindigingsovereenkomst met werknemer, wanneer begint de wettelijke bedenktermijn te lopen?

Week 5-2016

Aanbevolen: lees de uitspraak in pdf-formaat

Onder de WWZ heeft de beëindiging met wederzijds goedvinden voor het arbeidsrecht een wettelijke basis in het nieuwe artikel 7:670b BW. Nieuw is dat de werknemer zo’n beëindigingsovereenkomst binnen twee weken zonder opgaaf van reden kan herroepen. Gevolg daarvan is dat de arbeidsovereenkomst gewoon doorloopt. De vraag is wanneer deze termijn gaat lopen. De onderstaande zaak gaat hierover. Werknemer stelt dat hij de beëindigingsovereenkomst tijdig – binnen de in artikel 7:670b lid 2 BW genoemde termijn van veertien dagen – heeft ontbonden door het sturen van een brief. Zijn stelling is dat een beëindigingsovereenkomst schriftelijk moet zijn aangegaan, zodat de overeenkomst tussen werknemer en werkgever pas rechtsgeldig tot stand is gekomen op het moment van ondertekening door werknemer. In dat geval heeft hij tijdig herroepen.

De feiten in deze zaak
Werknemer is sinds 4 oktober 1999 in dienst bij werkgever, laatstelijk in de functie van Steigerbouwer B. Eind augustus 2015 zegt werkgever het vertrouwen in werknemer op en schorst werknemer. Vervolgens spreken door werkgever en werknemer over de beëindiging van het dienstverband en doet werkgever in dat verband een beëindigingsvoorstel. De vaststellingsovereenkomst wordt vervolgens aangepast op verzoek van werknemer, waarna de gemachtigde van werknemer op 21 september 2015 aan de gemachtigde van werkgever laat weten dat de vaststellingsovereenkomst nu akkoord is.

Werknemer ontvangt op 22 september 2015 de definitieve versie van de ongedateerde vaststellingsovereenkomst per post op zijn huisadres. Hij ondertekent en dateert deze overeenkomst op 28 september 2015. Volgens die overeenkomst eindigt de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2016.

Vervolgens deelt de gemachtigde van werknemer bij brief van 9 oktober 2015 werkgever mee dat werknemer binnen de daarvoor geldende termijn gebruik maakt van zijn bedenkrecht, zoals vastgelegd in artikel 7:670b lid 2 BW, als gevolg waarvan de vaststellingsovereenkomst is ontbonden. De gemachtigde van werkgever laat daarop weten dat werkgever de ingeroepen ontbinding van de vaststellingsovereenkomst niet accepteert. Dit leidt tot nadere correspondentie tussen de gemachtigden.

De gemachtigde van werknemer stuurt uiteindelijk op 3 november 2015 een e-mail aan de gemachtigde van werkgever met de volgende inhoud: “Mijn cliënt heeft laten weten te berusten in de eerder ondertekende vaststellingsovereenkomst. Hij gaat ervan uit dat conform de vaststellingsovereenkomst zal worden gehandeld en blijven gehandeld.”

Vordering van werknemer
Werknemer bedenkt zich alsnog en vordert doorbetaling van loon en wedertewerkstelling. Hij stelt dat hij de beëindigingsovereenkomst tijdig, dat wil zeggen binnen de in artikel 7:670b lid 2 BW genoemde termijn van veertien dagen, heeft ontbonden door middel van de brief van 9 oktober 2015. Een beëindigingsovereenkomst moet namelijk schriftelijk zijn aangegaan, zodat de overeenkomst tussen werknemer en werkgever pas rechtsgeldig tot stand is gekomen op het moment van ondertekening door werknemer, in zijn geval dus op 28 september 2015.

Verweer van werkgever
Werkgever stelt dat werknemer het bedenkrecht te laat heeft ingeroepen. Werkgever is van mening dat de beëindigingsovereenkomst al op 21 september 2015 (email gemachtigde werknemer) tot stand is gekomen. De bedenktermijn is daarom geëindigd op 5 oktober 2015. Daarnaast vindt werkgever dat, gelet op de email van werknemer van 3 november 2015, per die datum een nieuwe vaststellingsovereenkomst is gesloten op basis van artikel 7:670b lid 4 BW. Op grond van dat artikel staat het werknemer niet vrij zich opnieuw te bedenken.

Beoordeling kantonrechter
Werknemer start een kort geding en legt de zaak voor aan de kantonrechter. De vraag die partijen verdeeld houdt is wanneer de beëindigingsovereenkomst moet worden geacht tot stand te zijn gekomen, ofwel wanneer aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan. De kantonrechter overweegt als volgt. De tekst van genoemde bepaling biedt niet direct uitkomst bij de beantwoording van die vraag. In de wetsgeschiedenis valt echter te lezen dat vanwege het grote belang van een werknemer bij een arbeidsrelatie ervoor is gekozen om werknemers die schriftelijk instemmen met een opzegging of die een beëindigingsovereenkomst ondertekenen een bedenktermijn van veertien dagen te gunnen om hierop terug te kunnen komen” (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 56-58). Verder blijkt uit de wetgeschiedenis dat voor de tekst van het artikel is aangesloten bij artikel 7:653 lid 1 BW (Kamerstukken II2013/14, 33818, 9, p. 17-18). Die bepaling ziet op het schriftelijkheidsvereiste bij een concurrentiebeding. Door de Hoge Raad is in dat verband op 28 maart 2008 (JIN 2008/288) geoordeeld – zij het onder het oude recht, maar het artikel is ten aanzien van het schriftelijkheidsvereiste ongewijzigd gebleven – dat aan dat vereiste in ieder geval is voldaan als sprake is van ondertekening door de werknemer. Dit oordeel en de rechtszekerheid brengt met zich dat zowel werknemer als werkgever is gebaat bij een duidelijk aantoonbaar en concreet moment waarop de bedenktermijn aanvangt. De kantonrechter komt voorshands tot het oordeel dat de ondertekening van werknemer op 28 september 2015 als beslissend moet worden aangemerkt. De conclusie is dan ook dat hij met de brief van 9 oktober 2015 tijdig gebruik heeft gemaakt van zijn recht om de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst in te roepen.

Het voorgaande kan werknemer in deze zaak echter niet baten gelet op de e-mail van 3 november 2015. Dat stelling van werknemer dat hij naar eigen zeggen nooit opdracht heeft gegeven aan zijn gemachtigde om deze e-mail te verzenden, doet er niet aan af dat werkgever er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een dergelijke mededeling van de (toenmalige) gemachtigde van werknemer ook daadwerkelijk namens hem werd gedaan. De inhoud van de e-mail kan niet anders worden opgevat dan dat werknemer alsnog akkoord is gegaan met de eerder door hem ontbonden beëindigingsovereenkomst. Op grond van het bepaalde in artikel 7:670b lid 4 BW is het bedenkrecht uit lid 2 van dit artikel in dat geval niet nog een keer van toepassing. Dit betekent dat in ieder geval vanaf 3 november 2015 tussen partijen een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen.

De kantonrechter wijst de vorderingen van werknemer af.

Weten wat BSA voor u kan betekenen? Neem vrijblijvend contact op >

Op de hoogte blijven?

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de dienstverlening van BSA.