Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken. Dit doen wij om de website goed te laten functioneren, gebruik van de website te laten analyseren en om de gebruikerservaring te optimaliseren. U kunt deze cookies uitzetten via uw browser. Door op akkoord te klikken of door verder gebruik te maken van de website gaat u akkoord met de plaatsing van de cookies. Akkoord Meer informatie

Werknemer krijgt geen gehoor bij werkgever…. maar wie niet horen wil moet voelen.

Week 6-2016

Aanbevolen: lees de uitspraak in pdf-formaat

Artikel 7:658 BW gaat over de zorgplicht van de werkgever. De werkgever moet ervoor zorgen dat werknemers veilig hun werk kunnen doen, zonder schade op te lopen. Als een werknemer toch schade oploopt tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden is de werkgever aansprakelijk voor die schade, tenzij hij aantoont dat hij zijn zorgplicht is nagekomen, of dat de schade in belangrijke mate aan die werknemer zelf is te wijten. De werknemer moet bovendien wel op tijd in actie komen. In de bijdrage van deze week: een lawaaierige bakkerij krijgt na jaren de rekening gepresenteerd.

Wat was er aan de hand?
Werknemer werkt van 1986 tot 2010 bij een bakkerij (verder: werkgever), waar hij aan lawaai van snij-, zuig- en inpakmachines, een lopende band, een vriestoren en een regelmatig afgaand alarm wordt blootgesteld. De eerste twintig jaren van het dienstverband heeft hij geen gehoorbescherming tot zijn beschikking. In 2000 gaat hij naar de huisarts vanwege oorsuizingen. In 2005 en 2006 meldt hij zich weer bij zijn huisarts, met naast oorsuizen ook hoofdpijn en duizeligheid. In 2006 komen daar bovendien depressieve klachten bij. In 2007 blijkt werknemer gehoorverlies te hebben. In 2010`raakt hij volledig arbeidsongeschikt. In 2011 blijkt uit onderzoek door Bureau Beroepsziekten (BBZ) van vakbond FNV dat het lawaai in de bakkerij de oorzaak is van zijn klachten, omdat de normen voor geluidsbelasting zijn overschreden. Een half jaar later – op 12 april 2012 – stelt werknemer zijn werkgever aansprakelijk voor de schade. Werkgever wijst aansprakelijkheid af.

Werknemer wendt zich tot de kantonrechter en vordert een bedrag van € 20.000,- als voorschot op een (im)materiele schadevergoeding, de nog bij schadestaat op te maken resterende schade (materieel en immaterieel), en veroordeling tot de kosten van het geding.

Werkgever verweert zich: de vorderingen zijn verjaard op grond van art. 3:310 lid 1 BW, want werknemer was al meer dan vijf jaar op de hoogte van de gestelde schade en de vermeend aansprakelijke partij, zodat het erop neerkomt dat ‘zijn beurt voorbij is’. Als de rechter vindt dat er geen sprake is van verjaring, dan stelt werkgever zich op het standpunt dat werknemer niet op tijd heeft geklaagd (in de zin van de klachtplicht van art. 6:89 BW, waarin kort gezegd wordt bepaald dat iemand ‘binnen bekwame tijd’ na het ontdekken van een gebrek in een prestatie – in dit geval de zorgplicht – aan de bel moet trekken, omdat als hij dat niet doet ook zijn beurt voorbij is), waardoor werknemer zijn rechten heeft verloren. Als de rechter ook het beroep op de klachtplicht verwerpt wil werkgever in de gelegenheid worden gesteld nader bewijs aan te dragen ten aanzien van de werkomgeving van werknemer in de periode van het dienstverband.

De kantonrechter is van mening dat de klachten die werknemer vanaf 2000 had ook andere oorzaken hadden kunnen hebben. Pas in 2007 werd vastgesteld dat er gehoorschade was, en werd het verband met de arbeidsomstandigheden gelegd. Dat die schade daadwerkelijk is veroorzaakt door de werkomstandigheden kwam vervolgens pas in 2011 vast te staan.
De kantonrechter verwerpt het beroep op verjaring van de vordering, omdat werknemer eerder onvoldoende aanknopingspunten had om een rechtsvordering tegen werkgever in te stellen.

Ook met het beroep op de klachtplicht maakt de kantonrechter korte metten, nu vaststaat dat werknemer pas in (najaar) 2011, na het onderzoek door BBZ FNV, te weten kwam dat de geluidsbelasting op zijn werk normoverschrijdend was.

Het is aan werknemer om te stellen en zo nodig bewijzen dat de schade tijdens het uitoefenen van zijn werk is ontstaan. Werkgever moet aantonen dat hij voor een werkplek heeft gezorgd
waar werknemers hun werk veilig kunnen doen, zonder schade op te lopen.

De oorzaak van het gehoorverlies is lawaai. Vaststaat dat werknemer tijdens zijn werk is blootgesteld aan meerdere lawaaibronnen, en dat hij pas in 2006 gehoorbescherming kreeg. Bij werkgever zijn overtredingen van de toepasselijke normen geconstateerd, zo is uit onderzoek gebleken. Werknemer heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat hij de schade aan zijn gehoor op de werkvloer heeft opgelopen. Pas vanaf 2006 kreeg werknemer gehoorbescherming van werkgever. Daarmee heeft werkgever onvoldoende invulling gegeven aan zijn zorgplicht, en is hij naar het oordeel van de kantonrechter aansprakelijk voor de schade. De kantonrechter wijst de vorderingen van werknemer toe.

Vindplaats: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:921

Weten wat BSA voor u kan betekenen? Neem vrijblijvend contact op >

Op de hoogte blijven?

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de dienstverlening van BSA.