Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken. Dit doen wij om de website goed te laten functioneren, gebruik van de website te laten analyseren en om de gebruikerservaring te optimaliseren. U kunt deze cookies uitzetten via uw browser. Door op akkoord te klikken of door verder gebruik te maken van de website gaat u akkoord met de plaatsing van de cookies. Akkoord Meer informatie

Werknemer onbillijk benadeeld door concurrentiebeding?

Week 50-2014

Aanbevolen: lees de uitspraak in pdf-formaat

Werknemer is van 1 maart 2003 tot 1 oktober 2013 in dienst geweest van werkgever. In zijn arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding met boetebeding opgenomen. Op 13 mei 2013 heeft werkgever aan het UWV toestemming gevraagd om alle werknemers te ontslaan wegens een voorgenomen bedrijfssluiting.
Werkgever heeft in de zomer van 2013 onderzocht of een nieuwe financier zou kunnen worden gevonden. Met partij Y zijn meerdere gesprekken gevoerd, maar deze hebben niet tot overeenstemming geleid. Op 18 juni 2013 verleent het UWV een ontslagvergunning voor alle werknemers. Werkgever zegt bij brief van 28 juni 2013 de arbeidsovereenkomst van werknemer op. Aan werknemer wordt geen financiële compensatie aangeboden in verband met de beëindiging van zijn dienstverband. Na beëindiging van het dienstverband hebben partijen overleg gepleegd met betrekking tot (algehele of gedeeltelijke) ontheffing van werknemer uit het concurrentiebeding, wat niet tot resultaat heeft geleid.

Deze bespreking beperkt zich tot de vraag of het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 2 BW geheel of gedeeltelijk zal worden vernietigd omdat werknemer door dat beding onbillijk is benadeeld.

Kort geding
Er volgt een kort geding in eerste aanleg. Werknemer vordert, kort gezegd, bij wege van voorlopige voorziening schorsing van het concurrentiebeding. Het belang dat werkgever heeft bij het handhaven van het concurrentiebeding is volslagen onduidelijk, aldus werknemer. Werkgever heeft geen klanten, geen omzet en heeft zelf gesteld dat hij de onderneming gaat staken.

De kantonrechter heeft in het vonnis overwogen dat een concurrentiebeding strekt ter bescherming van het bedrijfsdebiet van de (voormalig) werkgever. Nu werkgever feitelijk niet meer actief is kan niet worden gezegd dat sprake is van enig te beschermen bedrijfsdebiet. Ook is ter zitting niet gebleken dat ontheffing van werknemer uit het concurrentiebeding werkgever in enig opzicht zou benadelen in eventuele lopende onderhandelingen.

Te meer omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding hebben verklaard dat er geen overeenstemming was bereikt over overname van werkgever door Y en dat dit evenmin (op korte termijn) te verwachten viel. Tegen deze achtergrond en gelet op alle omstandigheden – waaronder het feit dat de bedrijfsactiviteiten van werkgever zijn gestaakt, dat sinds aanvang van de werking van het concurrentiebeding vijf maanden zijn verstreken, dat vaststaat dat de arbeidsmarkt voor vergelijkbare functies voor werknemer krap is en dat werkgever geen enkel concreet belang heeft gesteld bij handhaving van het beding – is aannemelijk dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure zal worden gematigd. Op grond hiervan schorst de kantonrechter het concurrentiebeding en het daaraan gekoppelde boetebeding. Werkgever is het niet met dit oordeel eens en gaat in beroep bij het hof.

Het Hof
Het hof onderzoekt of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van art. 7:653 lid 2 BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat werknemer door dat beding, in verhouding tot het te beschermen belang van werkgever, onbillijk wordt benadeeld.

Werknemer heeft al bij de kantonrechter gesteld dat het voor hem, mede gelet op de aanzienlijke boete die is gesteld op overtreding van het concurrentiebeding, van groot belang is op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Door de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst (per 1 oktober 2013) is hij ernstig financieel getroffen. Hij ontvangt nu een WW-uitkering. Als hij tot 1 oktober 2014 aan het concurrentiebeding wordt gehouden en daardoor werkloos blijft worden zijn kansen om nieuw werk te vinden na deze periode sterk verminderd, gelet op zijn leeftijd (dan inmiddels ruim 51 jaar) en zijn dan verouderde wetenschappelijke kennis. Het hof acht deze stellingen voldoende aannemelijk. Daarbij tekent het hof aan dat van werknemer niet mag worden gevergd, zoals werkgever heeft voorgesteld, dat hij zijn mogelijke sollicitaties afhankelijk maakt van voorafgaande instemming van werkgever omdat hem dit in concrete gevallen vooraf geen enkele zekerheid biedt.

Werkgever voert op zijn beurt aan dat hij groot belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding omdat er nog gesprekken worden gevoerd met een concurrerend bedrijf. Bij een mogelijke overdracht gaat het vooral om de sinds oktober 2002 vergaarde kennis en kunde. Werkgever stelt dat hij ernstig zal worden gehinderd in zijn onderhandelingspositie als deze kennis en kunde grotendeels ‘binnengehaald’ zou worden door derden, als een of meer werknemers van werkgever daar in dienst treden. Het hof stelt vast dat onderhandelingen tussen werkgever en Y omtrent een mogelijke overname van de bedrijfsactiviteiten van werkgever hebben plaatsgevonden, maar met enig ander bedrijf dan Y is niet gesproken. Daardoor is niet aannemelijk dat werkgever ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis van de kantonrechter nog een reëel belang bij het concurrentiebeding had.

Conclusie
Het hof acht het voldoende aannemelijk dat – gelet op de genoemde belangen aan de kant van werknemer en het overwogene met betrekking tot het belang aan de kant van werkgever – de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 2 BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat werknemer door dat beding onbillijk is benadeeld.

Dit betekent dat het hoger beroep van werkgever faalt en de primaire vordering van werknemer terecht is toegewezen. Werkgever zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Vindplaats: ECLI:NL:GHAMS:2014:4801

Weten wat BSA voor u kan betekenen? Neem vrijblijvend contact op >

Op de hoogte blijven?

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de dienstverlening van BSA.